Over ‘Groundhay, tuinscène’ van Marente de Moor
Marente de Moor’s nieuwe roman ,’Groundhay, tuinscène’, speelt aan het eind van de negentiende eeuw. Aan het begin van het boek is Valéry Barre, een uitvinder, met de trein op weg naar Parijs om een idee te patenteren, als hij plotseling voor de mogelijke gevolgen van zijn uitvinding terugschrikt en bij een slaperige provincieplaats uitstapt om spoorloos te verdwijnen.
Uitgangspunt voor het boek was de verdwijning van de maker van het eerste bewegende materiaal, Louis Le Prince, die hier dus Barre heet. Het filmpje dat geen drie tellen duurt, en ‘Groundhay, tuinscène’ heet, toont vier goedgeklede, voorname mensen, twee vrouwen en twee mannen, wandelend in een tuin. Le Prince heeft nooit krediet gekregen voor zijn uitvinding.
Eind negentiende eeuw gonst het van de ideeën. De roman staat vol advertentieteksten voor zulke al dan niet verzonnen hersenspinsels. De een nog krankzinniger dan de ander. Zoals de antifoon waarmee je geluid kunt filteren en zelfs de scherpe kantjes van het Duits afhaalt of de glutineuze memoriaal waarmee je zelf bepaalt wat je onthoudt, ‘gooi weg dat loodzware geweten’.
Het is een snel veranderende tijd, waarin belangrijke uitvindingen worden gedaan als die van elektriciteit en licht en het leven in een hogere versnelling gaat ‘Alles werd afgeraffeld. Hoe vermoeiend en armoedig was het leven geworden, terwijl het […] nog geen twee decennia terug, vriendelijk, rustig en kloppend was geweest.’ Barre observeert medereizigers die om de haverklap op hun zakhorloge kijken. De parallel met de huidige tijd dringt zich op. Ook wij klagen over hectiek, waarin alles snel snel snel moet; in de trein word je voortdurend geconfronteerd met medepassagiers die maar op hun mobiele telefoontje loeren. Het bij de tijd willen zijn is van alle tijden.
Marente de Moor noemt zichzelf geen moralistische schrijver. Waar het haar onder andere in dit boek om ging was het stellen van vragen rondom leven en het vastleggen daarvan. Het idee dat beeld het leven overleeft, werd destijds griezelig gevonden, terwijl we dit nu normaal vinden. Maar er is nog steeds ontwikkeling, denk maar aan de I-phone en sociale media. Blijft er nog iets over wat niet vastgelegd is? Kunnen we nog geloven dat iets bestaan heeft, als iets niet is vastgelegd? Zijn we alleen nog maar met sporen bezig? Gaat het meer om het kunnen laten zien van de werkelijkheid, dan om de ervaring zelf? Hoe gaat dit verder? Worden straks ook geuren vastgelegd?
Haar boek is – gelukkig – geen whodunnit, hoewel het daar wel sporen van bevat, maar een ideeënroman. Het verhaal stelt niet veel voor. Wanneer De Moor aandacht besteedt aan Barre’s vriend Roussin, een fotograaf, die hem in Parijs af zou halen, gaat het haar om het – in retrospectief weergegeven – dispuut tussen de mannen over de vraag wat meer waarde heeft: stilstaand of bewegend beeld, foto of film, een subliem ogenblik dat suggereert of een precieze weergave van de werkelijkheid, zij het in houterige beelden.
De Moor schrijft klassiek, uitgebalanceerd proza. De taal is beeldrijk vol originele vondsten, zonder opzichtige mooischrijverij. ‘Gelukkig hebben we nog steeds de centrale verwarming aan, ons luxe wollig winterdier, dat bezit heeft genomen van alle dertig vertrekken van het huis.’ ‘Ik grijp hem in de kladden en hij schrikt wakker in verwarring, als een kat die is onderbroken in zijn sluipjacht.’ ‘In de lucht hing wat de Engelsen een druipende maan noemen, volgezogen in een krans van wolken.’ Je kunt je uitgebreid in haar zinnen vermeien.
Het boek wordt vanuit verschillend perspectief verteld: de pastoor bij wie Barre zijn tas met patenten achterlaat; Alva, die voor Edison staat (die met Lumière met de eer zou gaan strijken), en die beschreven wordt als een rücksichtloze patentenopkoper, en ‘de Verduisteraar’ wordt genoemd, een echte duivel dus; zijn vrouw die zeer onder het huwelijk met deze egoïstische figuur lijdt; en Barre’s zoon die op zoek gaat naar zijn vader. Door de perspectiefwisselingen blijven de personages aan de oppervlakte. Maar het gaat De Moor meer om het leggen van accenten dan om het uitdiepen van karakters.
Behalve over beeld, over vooruitgang en de angst hiervoor gaat de roman ook over roem en de keerzijde ervan. Hoe is het om de zoon te zijn van een beroemde figuur of met hem getrouwd te zijn? En hoe zwaar weegt de roem zelf? Dit thema komt, door het fragmentarische karakter van de roman en de afstandelijke vertelwijze minder uit de verf. Maar ach, dit wisten we allemaal wel. En het is een ondergeschikt thema. Verder valt er meer dan genoeg te genieten aan deze interessante, tot de verbeelding sprekende, waardevolle roman.