Over ‘De Onderwaterzwemmer’ van P.F. Thomése
P.F. Thomése werd bij een groter publiek bekend met Schaduwkind, waarin hij het verlies van zijn jong gestorven dochtertje probeert te begrijpen; geen sentimenteel boek, want voor sentimentaliteit is hij huiverig. En daar is hij ook een veel te goede schrijver voor.
Thomése wilde al lang over zijn jong gestorven vader schrijven, hoewel hij dat, op verhulde wijze, al in zijn bekroonde debuut Zuidland had gedaan. Hij heeft nog overwogen dit boek aan zijn vader op te dragen, maar zag ervan af omdat hij niet als een autobiografisch schrijver geboekstaafd wilde worden. Dat is hij ook niet. Hij gebruikt autobiografische elementen voor literatuur, niet andersom. Zelfs zijn schelmenromans over zijn vriend J. Kessels, waarin hij zelf de hoofdrol speelt, zijn van A tot Z verzonnen en druipen van de ironie. Het is een lange neus naar die critici die Thomése verwijten zelf ook autobiografisch te schrijven, terwijl hij zich hier eerder altijd zo tegen had afgezet.
De J. Kessels-boeken zijn dan wel erg grappig, het blijven intermezzo’s in het serieuze werk van Thomése, met fantastische romans als Het zesde bedrijf (1999) en De weldoener (2010).
Zijn nieuwe roman De Onderwaterzwemmer, hoewel thematisch verwant aan Schaduwkind, past in dit rijtje klassieke romans.
De roman bestaat uit drie delen. Het eerste deel speelt zich af in het rivierengebied dat Thomése goed kent uit zijn jeugd. In het laatste oorlogsjaar zwemmen een jongen en zijn vader de Waal over waar zijn vader een hem onbekende opdracht moet uitvoeren. De beschrijving van de machtige, koude en zwarte rivier kondigt het onheil al aan. Als de jongen de overkant van de rivier heeft bereikt, merkt hij dat zijn vader er niet meer is. Hij is blijkbaar door de sterke stroming meegezogen. Zijn lichaam wordt nooit gevonden. Hij is een ‘afwezige’ geworden. De jongen, Tin, voelt zich schuldig en is woedend over zijn machteloosheid.
Na dit eerste, korte deel, dat je als een proloog kunt lezen, wordt er een tijdsprong gemaakt van dertig jaar. Tin is met zijn vrouw Vic in Afrika om een bezoek te brengen aan een Foster Parents kind van de school van Vic (zij is lerares) en over wie zij zich ontfermd heeft. Dit deel beslaat het grootste gedeelte van het boek.
Tin is tegen zijn zin meegegaan, alleen maar om zijn vrouw te plezieren. Hij houdt niet van reizen, hoe dan ook niet van veranderingen. Het ergste vindt hij nog dat zij hun 16-jarige dochter Nikki hebben thuisgelaten. Ook zij is een afwezige. Tin voelt dit als verlies, een directe verwijzing naar Schaduwkind.
Het zit hen niet mee: meteen bij aankomst al worden ze bestolen en die gebeurtenis zet de toon. De Afrikanen kunnen bij Tin niets goed doen. Zijn gedachten – hij spreekt ze namelijk niet uit – bevatten alle stereotypen die er over de zwarte bevolking bestaan: ze zijn onbetrouwbaar, ze rollen voortdurend over de grond van het lachen, ze hebben een doordringende lijfgeur. Hij noemt ze ook steevast negers. Het deed me denken aan de politiek incorrecte toon van de Kessels-boeken en deze voelt als een stijlbreuk met het poëtische deel één. Thomése lijkt het niet te kunnen laten.
Tin en Vic laten zich op sleeptouw nemen door een jong Frans echtpaar en gaan in twee oude Peugeots op stap. Het wordt het begin van een ware helletocht van hitte, dorst en andere ontberingen. Net als de overtocht van de Waal wordt deze reis met veel gevoel voor detail opgeschreven, waardoor je Tins lijdensweg bijna aan den lijve meemaakt. Thomése bouwt de spanning langzaam op. Je voelt aankomen dat de geschiedenis zich zal gaan herhalen, die Tin de kans kan geven zijn eerdere fout – want hij voelt zich nog steeds schuldig aan de verdwijning van zijn vader – recht te zetten.
Omdat alles vanuit Tin verteld wordt, is De onderwaterzwemmer een claustrofobische leeservaring. De vele bespiegelingen over verlies, over schuld, over de werking van de tijd – Thomése springt in het boek door de tijd – hebben een aforistische kracht en doen denken aan Schaduwkind. Het lege land en de pikdonkere nacht, die terugverwijst naar het donkere water van de Waal, sluiten naadloos aan op de gemoedstoestand van de hoofdpersoon.
Een belangrijke passage in het boek is de beschrijving van een toeristische tocht op een rivier waardoor Tin terugdenkt aan zijn vader. Hij heeft het gevoel dat zijn vader al die tijd met hem is meegezwommen. Het blijkt een troostrijke gedachte. Zijn schuldgevoelens worden er evenwel niet minder om. Gedurende het hele boek vraagt de lezer zich af of er voor Tin wel vergeving, redding is. Voor de drenkeling die Tin uiteindelijk ook is.
De onderwaterzwemmer geeft veel stof tot bespiegeling en bevestigt dat Thomése één van onze beste schrijvers is.