Hafid Bouazza. Ik was hem eigenlijk al een beetje vergeten. Ooit was ik onder de indruk van De voeten van Abdullah (1996), Momo (1998) en bovenal van Paravion (2003). Vooral zijn stijl sprak mij aan. Stijl is alles, zei Michael Zeeman eens in Zeeman met boeken uit de tijd dat een boekenprogramma nog elitair mocht zijn. Daar was ik het roerend mee eens. We kennen bijvoorbeeld allemaal gevoelens van verliefdheid, maar alleen een goede schrijver schrijft hier overtuigend over en maakt er literatuur van. Dat deed Bouazza en zijn boeken gingen natuurlijk over nog een heleboel zaken meer.
Op een gegeven moment werd Bouazza’s productie van fictie minder en verloor ik hem uit het oog, hoewel hij zeer actief was als essayist en vertaler. Nu is de kans op een nieuwe roman verkeken. Ik haal dit in door zijn laatste boeken te lezen: Spotvogel (2009), Meriswin (2015), korte romans die veel indruk maken, en weer vanwege die prachtige, weelderige stijl. Ik weet het zeker: dit is grote literatuur.
Bouazza’s stijl, beïnvloed door het lezen van wereldliteratuur, is zintuiglijk, zinnenstrelend en origineel. Met zijn impressionistische zinnen vol neologismen en vergelijkingen doet hij mij aan Couperus denken: ‘De muren geelden, de sofa purperde, het goudde in het huis, toen ik met moeite bezweet wakker werd. Het middaglicht in het voorhof was een groene jeugdschijn, door de gleeën van mijn slaap brandde een rode gloed, en na lange tijd, zeker een halfuur van knikkebollen, was daar eindelijk weer het gouden beeld, de goudenregen, de gouden lichtregen, de goudsmidse van de middag.’ (‘Spotvogel’).
Tot zijn verdriet werd Bouazza weleens als een ‘allochtone schrijver’ bestempeld. In zijn boekenweekessay Een beer in bontjas (2001) haalde hij uit naar dit soort recensenten: ‘En de taal, voeg ik eraan toe, is het enige land waarin de schrijver zich thuis voelt. De taal is zijn identiteit, stijl zijn paspoort.’ Hij had natuurlijk gelijk. Het is een abjecte gewoonte een schrijver in een hokje te stoppen, omdat dit geen recht doet aan de kwaliteit van zijn proza. Bouazza dacht en schreef in het Nederlands. Literatuur kent geen grenzen.
Het hokjesdenken is in de literatuur nog volop aanwezig, zeker sinds het woke denken opgeld doet: dit nieuwste hokje wil meerwaarde geven aan een boek en (ja, ja) verkoopcijfers doen stijgen. Ook hier wordt voorbijgegaan aan literaire kwaliteit, die er trouwens soms helemaal niet is, denk aan de kromme zinnen van Lala Gül. Het omgekeerde gold voor Bouazza.
Overigens hoeft een goede stijl niet noodzakelijkerwijze een rijke stijl te betekenen. Net zo knap is de kunst van het weglaten, waar bijvoorbeeld Robbert Welagen heel bedreven in is. Bij beide schrijvers komt hun grote fijngevoeligheid tot uiting in hun stijl, hoe totaal verschillend die ook is.
Nu Bouazza niet meer onder ons is wordt het hoog tijd voor een heruitgave van zijn werk.