In een column in de Volkskrant gaf literair agent Willem Bisseling verongelijkt af op ‘amateur-schrijvers’ die hem met manuscripten bestookten. Ellendelingen die veel te makkelijk dachten over literatuur, geen bal hadden gelezen en daardoor blijk gaven van minachting voor zijn nobele vak. Agenten en uitgeverijen kunnen uit de slushpile, zoals de verzameling ongevraagde manuscripten onelegant wordt aangeduid, nauwelijks iets publicabels halen. Dat ligt volgens Bisseling aan het gebrek aan kwaliteit. Daarom kun je ‘Sebes & Bisseling Literary Agency’ niets meer opsturen.
Behalve dat zijn stukje nogal klagerig overkwam – het is toch gewoon zijn werk – riep de column direct vragen bij me op. Allereerst: waarom spreken van amateur-schrijvers alleen omdat iemand nog niet heeft gepubliceerd? Je moet toch ergens beginnen? Over minachting gesproken. Bovendien is een amateur iemand die iets uit liefhebberij beoefent en hiervan niet zijn beroep wil maken, zegt Van Dale. Maar dat laatste willen de inzenders van manuscripten juist wel en daarmee nemen ze de redacteur of literair agent zeer serieus.
Verder: hoe verklaar je die enorme stapel belabberde boeken die wél wordt uitgegeven? Is de rest dan nog veel slechter? Of gaat het om iets anders dan kwaliteit? Meer of een boek in de tijdgeest past en dus goed in de markt ligt? Ik vermoed van wel. Zo verschijnen er de laatste tijd opvallend veel boeken van non-binaire personen en ‘schrijvers met een biculturele achtergrond’, omdat daar veel maatschappelijke aandacht voor is. Bekentenisliteratuur doet het over het algemeen goed in een tijdsgewricht waarin het leven alleen nog maar om het eigen ‘ik’ draait. Het wemelt van de boeken over ziekte, scheidingen en allerlei andere persoonlijke ellende.
Ook als je om de een of andere reden al een bepaalde naam geniet (bijvoorbeeld als columnist, televisiepersoonlijkheid of cabaretier) is het makkelijker een roman te publiceren. Blijkbaar wordt dat niet als een belediging van de literatuur ervaren. Bij dit soort schrijvers veronderstel je vooral een hang naar status. Als de drang tot schrijven er werkelijk in had gezeten, dan waren ze er wel meteen mee begonnen. In Tijdgeest (29 mei jl.), waarin Bisseling er nog een schepje bovenop mocht gooien, kwam de aap plotseling uit de mouw: ‘Wij worden ook gedreven door wat uitgeverijen en consumenten willen.’
Ondertussen moet de aspirant-schrijver zich eveneens commercieel opstellen: hij/zij/hen moet netwerken, lezingen bijwonen, een opleiding volgen aan de Schrijversvakschool, of zich opgeven voor het ‘zomerkamp voor schrijftalent’ bij uitgeverij Das Mag. Je moet met andere woorden aan je CV werken. Ik hoor onmiddellijk het hoongelach van Mulisch, Hermans of Brouwers. Met authenticiteit heeft het allemaal niets te maken. Schrijvers en dichters gaan steeds meer op elkaar lijken. En door al dat ge-netwerk kom je minder toe aan waar het werkelijk om gaat: het schrijven.
Literaire schrijvers zijn per definitie buitenstaanders, die helemaal geen zin hebben in zo’n circus. Die willen hun manuscript gewoon kunnen opsturen. Nescio, die een hekel had aan het literaire circuit, had in deze tijd geen schijn van kans gemaakt. Net als P.C. Hooftprijs-winnaar Willem Brakman, die een van de meest omvangrijke oeuvres uit de Nederlandse literatuur op zijn naam heeft staan. Ook zouden ze naar de moderne smaak een te klein publiek bedienen. Bovendien witte mannen. Kansloos.
Er zijn ontegenzeggelijk te veel boeken. Aan de andere kant zou ik de literatuur uitgevers en literair agenten wensen die zich uitsluitend laten leiden door artistieke kwaliteit. In plaats van achter markt en mode aan te lopen en vervolgens hoog van de toren te blazen.