Oudejaarsoverweging

De ochtend wees op geen enkel onheil. De lucht was niet betrokken, ook al was er regen voorspeld. Als een kleine poel van licht scheen een bleke winterzon, hoewel je die bij een temperatuur van dertien graden misschien niet zo moet noemen. De ganzen wisten in ieder geval niet wat ze overkwam en vlogen euforisch snaterend boven de verlaten weilanden. De wegen waren stil, op een enkele wielrenner of jogger na.

Na een uur de zachte lucht en goddelijke verlatenheid ingeademd te hebben zag ik hoe aan de horizon de regen zich aankondigde in een steeds breder wordende baan, inkt- en inktzwart. Het dorp lag er nog vredig bij. Ik dacht aan de zonneparken die de gemeenteraad aan haar randen heeft bedacht, om in de almaar groeiende energiebehoefte van de moderne mens te voorzien. Het hele vorige jaar heb ik me er via inspraakavonden en diverse media tegen verzet. Toch zullen ze er komen. Ik zette deze gedachte snel van me af en genoot van de laatste zonnestralen die de velden in een helder en maagdelijk licht zetten.

Ik mijmerde over wat meer symbolisch zou worden voor het nieuwe jaar: dat licht of de naderende loodgrijze wolkenlucht.

Het bevreemdde me tijdens de lockdown zo weinig mensen in de polder tegen te komen, waar nog de vrijheid lag, maar men zou vanochtend wel op de buienradar hebben gekeken en zich hebben laten afschrikken. Waarschijnlijker was dat ze in overvolle supermarkten stonden of in dichte rijen voor oliebollenkramen, wat allemaal gewoon mocht. Museumbezoek had ik moeten uitstellen. De supermarkten, bakkers en slijterijen maakten mooie winsten. In een wat grimmige stemming reed ik naar huis, de vrolijke ganzen al bijna vergeten.

Thuis was het net zo stil als in de polder, het was zo rond het middaguur. Het boek woog prettig op mijn schoot en mijn geest verwijlde in ijle, verwante sferen. Niet lang daarna weerklonken de eerste knallen. Boven de struiken in mijn voortuin wolkte rook op. Daarin verscheen ineens het strenge, kaalgeschoren hoofd van de minister van Justitie, met het ridicuul kleine brilletje waarachter de varkensoogjes onverbiddelijk priemden. Het sprak van het vuurwerkverbod en de hoge boetes die je riskeerde. In de ochtendkrant stond dat de politieagenten allen nodig zouden zijn bij de te verwachten rellen van burgers die zich te lang opgesloten voelden en geen polders of boeken kenden.

De straat kraakte ineens van de knallen. De poes verliet op haar buik de huiskamer om boven een veilig heenkomen te zoeken. Ik ging voor mijn raam staan. Nooit zag je wie de bommen afstak. Vuurwerk was laf vermaak. Het liefst nog gooiden ze het tussen je voeten om zich te kunnen verkneukelen over je doodsschrik, of over een hond die zich in paniek van zijn baasje lostrok. Dat vinden jongens leuk, zong een vorig jaar overleden cabaretier. Vuurwerk was nog ongeveer het laatste wat exclusief voor jongens was. Zelfs het autoracen werd tegenwoordig door meisjes omarmd. Overigens van hetzelfde soort, waarmee je liever niets te maken had.

Naarmate het meer ging schemeren werd de schroom meer losgelaten. Gestalten bukten in het halfduister en liepen schielijk weg, waarop oorverdovende knallen volgden. Die figuren hadden verrassend vaak volwassen afmetingen, waar ik schooljongens had verwacht. Ze zagen er trouwens net zo uit met hun gewatteerde heupjacks en platte petten, onthuld door het lantaarnlicht, als inbrekers gevangen in een lichtbaan. Maar niemand deed hen wat. Hun triomfantelijk gelach schalde achter de explosies aan. Bepaalde mannen hadden oorlog nodig.

Weer dacht ik aan de ministerskop met het brilletje, die met zijn dooraderde boosheid bijna iets fascistisch had. Ik las dat je vuurwerkoverlast kon melden via bepaalde telefoonnummers, ook anoniem. Maar ook dat deed me te veel aan oorlog denken. Ik had de jaarlijkse petitie ondertekend tegen vuurwerkgebruik en het daardoor veroorzaakte dierenleed en stelde me daarmee tevreden. Intussen hoopte ik op een of andere onvoorziene vorm van gerechtigheid.

Tegen middernacht dromden, ondanks het samenscholingsverbod, de mensen op straat bijeen. Men was toch gevaccineerd. Of waande zich onsterfelijk, dat kon ook.

Laat ze de corona krijgen, dacht ik, nam een slok mooie witte wijn en staarde in het nieuwe jaar.