Meneer B. hield veel van horeca. Vooral van de laatste lettergreep. Het café ademde een tijdloze romantiek en kon behalve met zintuiglijke versnaperingen verbonden worden met goede gesprekken en verstolen blikken op het schone geslacht. Het café stond voor vrijheid, voor mogelijkheden. Iedereen die hij bewonderde, schrijvers, kunstenaars trof hij op foto’s aan in cafés en op terrassen. Daar vergleed de tijd op de meest aangename manier en ontstond inspiratie. Daarom was hij al in zijn studententijd vaak in de kroeg te vinden. Hij maakte er vrienden, ontmoette er meisjes – hoewel meestal op afstand – en ontdekte nieuwe interessante bieren. In het buitenland bezocht hij steevast beroemde schrijverscafés: Les Deux Magots van Sartre, Pessoa’s A Brasileira, Café de la Paix van Simenon en natuurlijk Café de Zwart in de Spuistraat waar je levende schrijvers kon tegenkomen. De laatste tijd was de liefde voor het café helaas bekoeld.
De bruine kroegen verdwenen of werden Grand Cafés met hippe cocktails en tuttige theetjes, plekken waar elke romantiek uitgeboend was. Terrassen groeiden aan elkaar als onkruid en waren onderling inwisselbaar. Er hingen drakerige terrasverwarmers die vooral consumentisme uitwasemden. De kastelein of groezelige barmeid van onbestemde leeftijd was vervangen door studenten of zelfs scholieren. De bestelling vonden ze top of super. Er was niets literairs aan. Allemaal wilden ze vooraf weten of hij iets lekkers wilde en achteraf of zijn biertje of cappuccino gesmaakt had.
Vaak smaakte het helemaal nergens naar. De omelet was koud, het broodje oud en de cappuccino had een grafsmaak. En daar moest hij astronomische bedragen voor neertellen, die almaar astronomischer werden. In andere etablissementen rukte de zogenaamde street food op die nog onbetaalbaarder was. Van de ingrediënten begreep hij niets. Nergens leverworst of oude kaas. Af en toe maakte hij een opmerking over de infantiele bediening of laffe lunch, maar vaak liet hij het maar zo, omdat ze er toch niets van zouden snappen.
Meneer B. begreep dat hij een zeurderige oude lul was geworden die niets meer in een café of op een terras had te zoeken. Behalve dan in Italië waar je weliswaar ook een poot werd uitgetrokken, maar de cappuccino tenminste naar behoren smaakte. Hij besloot zijn eigen horeca te beginnen. Een eigen terras. Hij kocht een stel robuuste metalen caféstoelen en een rond tafeltje. Daarop zette hij een mooie asbak. Zijn sigaar zou hij voortaan zonder boze blikken kunnen genieten. Voor de prijs van een horecabiertje kocht hij drie speciaalbieren of zelfs een heel sixpack in de supermarkt. De ander bestond voortaan alleen maar in zijn verbeelding. Hij moest aan zichzelf toegeven dat dat laatste wel jammer was.