De macht van de natuur doet zich in onze contreien zelden voelen: een enkel najaarsstormpje dat steevast wordt overdreven en van angstaanjagende codes voorzien, een paar kades die eens in de zoveel tijd door gestegen rivierpeil onderlopen. En natuurlijk de aardbevingen in Groningen, maar die zijn in verband te brengen met machtig menselijk handelen.
Bloedeloze parken gaan door voor natuur. De meeste bossen zijn aangelegd. De zee en de polders zijn onder controle door dijken en sluizen, waar we ongelooflijk trots op zijn: Nederlanders als de bedwingers van de elementen. Natuur zien we voornamelijk als mogelijkheid tot recreatie, wat we in deze coronatijd bovenmatig hebben gezien. Van enig ontzag is daarbij geen sprake: zij wordt schaamteloos gebruikt en vervuild. De consumentenmentaliteit wordt tot het uiterste doorgedreven. Machtig is de natuur wel in de Provence waar de korte roman Heuvel (Colline) van Jean Giono speelt, een boek uit 1929.
Giono beschrijft het leven in een afgelegen gehucht tussen de heuvels. De dertien inwoners zijn op elkaar en op hun omgeving aangewezen. De dorpsoudste begint op zijn sterfbed te orakelen. Hij verwijt de anderen geen werkelijk contact met de natuur te hebben en zegt dat ze hiervoor zullen worden gestraft. Het gevolg van deze dreigende taal is dat de mannen met geweren ten strijde trekken tegen een onzichtbare vijand. Vervolgens vindt er een reeks onverklaarbare gebeurtenissen plaats: de enige fontein valt droog, een klein meisje wordt ernstig ziek en tenslotte ontstaat er een enorme brand die het gehucht dreigt te vernietigen. De dorpsoudste lijkt gelijk te krijgen.
Het mooie is dat zijn woorden voor inzicht zorgen bij de bewoners, die tot dan toe gemakzuchtig van de natuur hebben geleefd. Als een van hen op wrede wijze een hagedis doodt, schaamt hij zich bij het zien van de trieste bloederige overblijfselen: ‘Hij heeft het rode vlees laten lijden, vlees dat gelijk aan het zijne is.’ Is de aarde ‘een grote massa die over me heen kan rollen zoals ik op de hagedis ben neergekomen? vraagt hij zich af. Als de vlammen om zich heen grijpen is de natuur ineens een geduchte vijand en daarmee gelijkwaardig.
Giono, die ook dichter was, schetst zijn verhaal in prachtige, poëtische taal. Door middel van talloze personificaties stelt hij de natuur voor als levend wezen. Niet lieflijk of kwetsbaar, maar juist machtig, een die respect afdwingt. De zon ‘treedt de hemel binnen als een worstelaar, waggelend op zijn armen van vuur.’‘Als een stier die door grassen werd gegeseld, rukte het [onweer] zich los uit de modder van de vlakten; het zette zijn gespierde rug op; daarna sprong het over de heuvels en begon door de lucht te lopen.’
De kracht van de natuur zullen Nederlanders met hun keurig gereguleerde levens niet gauw beseffen, behalve dan de Groningers wanneer de aardkorst weer eens kreunt en gromt. Terwijl de klimaatverandering een groot gevaar is en al dat overvloedige produceren en overdadige consumeren voor uitputting van de bodem en de natuur zorgt (denk aan de doodbemeste en platgespoten polders, maar ook aan het regenwoud dat gekapt wordt om soja te kunnen verbouwen voor onze koeien). Mensen zullen beter moeten omgaan met de natuur, anders zullen ze dat op termijn betreuren. Dat de natuur machtiger is dan je denkt, is de waarschuwing die Heuvel de hedendaagse lezer geeft: ‘Hij zal er altijd zijn, de heuvel, tegen ons, met zijn grote boosaardige kracht.’