Een knekelhuis. Zo noemt schrijver Abdelkader Benali de studie Nederlands in zijn column in Trouw van vandaag. Je zou tegenwoordig wel gek zijn om Nederlands te gaan studeren met al die oude meuk die je dan moet lezen. De studie is volgens Benali dood. Hij legt in een adem door een verband met het eindexamen op de middelbare school, waar ook al niets van deugt: ’Wie na het eindexamen Nederlands nog goesting heeft in de studie Nederlands is voor mij een martelaar.’ De populaire toon is gezet.
Tegelijk stelt hij dat het Nederlands desondanks leeft, wat een opmerkelijke uitspraak is gezien de ontlezing, het Poldernederlands, de verengelsing en het feit dat bijna geen Nederlander meer een fatsoenlijke volzin kan produceren tot en met presentatoren en journalisten van televisieprogramma’s aan toe. Nederlanders geven geen moer om het Nederlands. Maar dit terzijde.
Volgens Benali ontbreekt het aan inspirerende docenten, aan academici ‘die een verhaal kunnen (of zelfs willen) vertellen’. Dat verhaal hebben we wel eens vaker gehoord. Verder moet ‘de focus’ (Benali schrijft zelf ook mismaakt Nederlands) verschoven worden naar de literatuur van onze moderne tijd, die hij laat beginnen in 1980. Dat zal voor de meeste middelbare scholieren trouwens ook al heel lang geleden zijn. ‘We moeten voorbij de babyboomers,’ schrijft Benali. De generatie immers waartegen je je afzet als je een progressief punt wilt scoren.
En dan komt de aap uit de mouw. Door het accent te verschuiven naar de moderne literatuur komt er meer aandacht voor vrouwelijke en multiculturele schrijvers, ‘die de afgelopen dertig jaar een stevige opmars hebben gemaakt’. Ook kan er meer tijd gewijd worden aan nieuwe, hippe fenomenen als spoken word, slam poetry, stadsdichters en hiphop en de daarmee verband houdende ‘totale versmelting van straattaal en sporttaal en mediataal en de taal van de cinema en de taal van de toekomst’, wat Benali hier ook allemaal mee mag bedoelen. In ieder geval geen vervelende, ‘verouderde’ schrijftaal, ook niet van vrouwelijke en multiculturele schrijvers en dichters van voor 1980.
Benali’s laatste punt is dat jongeren die (slam)dichter of schrijver willen worden uitwijken naar opleidingen ‘creative writing’ (het Engels is veelzeggend). De studie Nederlands is echter geen schrijfopleiding, maar een academische studie. Het is prima om aandacht te besteden aan de laatste ontwikkelingen, maar het moet wel om de essentie blijven gaan, namelijk om de vraag wat goede taal en literatuur eigenlijk is. Anders spoel je onze cultuur door de plee.
Als ik eind jaren tachtig alleen hedendaagse schrijvers en dichters had mogen lezen en voortdurend over eigentijdse maatschappelijke thema’s had moeten leuteren, was ik NOOIT Nederlands gaan studeren. De reden waarom veel jongeren niet voor deze studie kiezen is eerder dat er voor neerlandici weinig maatschappelijk perspectief is. Waar vind je een baan waarmee je al die studieschuld kunt aflossen? Geen reden dus om van de studie Nederlands een kermistent te maken