Schrijven op een lege maag

De schrijver die het kunstenaarschap weleens als een kwelling ervaart moet Honger (1890) van Knut Hamsun maar eens lezen. Hamsun baseerde zijn beroemde roman op eigen ervaringen, toen hij zelf zonder veel middelen in Oslo (destijds nog Kristiania geheten) moest zien te overleven. Ik las het boek, dat onlangs in een nieuwe vertaling verscheen, ooit in mijn studententijd en kan mij de indruk die het maakte nog goed herinneren.

Herkenbaar voor beginnende schrijvers zijn de worstelingen van de ik-figuur om werk gepubliceerd te krijgen. Het betreft aanvankelijk korte stukken over willekeurige onderwerpen. De ik-figuur schrijft duidelijk om den brode, hoewel hij ook verrukt kan raken door zijn eigen schrijftalent. De vele afwijzingen storten hem echter in de vertwijfeling. En, wat veel erger is, in de honger, want op een lege maag kun je niet schrijven, hoewel de koortsachtige toestand af en toe ook tot inspiratie leidt. Slechts een enkele keer heeft hij geluk en komt hij in het bezit van een paar kronen, die echter binnen de kortst mogelijke keren op zijn.

Beklemming
De ellende en wanhoop die honger en armoede veroorzaken heb ik nergens zo beklemmend beschreven gezien als in dit boek. Steeds vraagt de hoofdpersoon zich af welke van zijn schamele bezittingen hij nog kan verpanden en keer op keer trekt de pandjesbaas er zijn neus voor op. De effecten van honger en kou worden tot de akeligste details beschreven: wonden die niet meer helen, haar dat uitvalt. Zijn lichamelijke conditie is zo slecht dat hij geen eten meer binnen kan houden, als hij – door plotseling geluk – toch een keer aan een paar kronen komt voor wat voedsel. Hij moet letterlijk op een houtje bijten. Het absolute dieptepunt is het bedelen om een bot bij een vleeskraam op de markt ‘voor de hond’ om zelf aan te kunnen knagen.

Gevoel van eigenwaarde
Het ergste aan de armoede zijn het verlies van eergevoel en de aantasting van de eigenwaarde. Bespot worden door een ordinaire keukenmeid of een immorele zwangere hospita die met een gast in bed duikt. Het steeds moeten kiezen voor zijn eigen hachje in plaats van zijn principes. Tegenover anderen houdt hij de schijn op met allerlei verzinsels – hij is een schrijver, nietwaar? Soms geeft hij de weinige kronen die hij krijgt weg aan andere verschoppelingen, waardoor hij zich even een goed mens voelt. Giften weigert hij. Maar hij brengt zich hierdoor alleen maar verder in de problemen. Hij komt niet meer van de honger los.

Aan een stuk door wordt de ik-figuur heen en weer geslingerd door hoop en wanhoop, waarbij de laatste altijd wint. Zijn onmogelijke maatschappelijke positie wordt het pijnlijkst duidelijk wanneer een meisje, dat hij nota bene eerder – uit wanhoop – had lastiggevallen, onverwacht belangstelling voor hem toont. Als hij, op haar verzoek en gedreven door verliefdheid, voor één keer de waarheid over zichzelf vertelt loopt dit slecht af: zijn levensverhaal blijkt voor haar veel schokkender dan de dronkenschap waaraan zij zijn opdringerige gedrag had geweten.

Subsidies
Honger
leest als een roes, in kale, nietsontziende zinnen. Deze roman kan de moderne mens nog veel leren gezien de armoede en hongersnood die er in grote delen van de wereld heersen. En bovendien de vele schrijvers in dit rijke land doen beseffen wat een zegen de subsidies van het Nederlands Letterenfonds zijn.