Er is flink voor gelobbyd: het toekennen van de P.C. Hooft-prijs aan Maarten ’t Hart. Elk jaar woedt er in deze periode een storm over. Waarom deed ’t Hart onder voor Astrid Roemer of Arnon Grunberg? Misschien heeft de toekenning wel te maken met de hoge leeftijd en ‘broze gezondheid’ van de auteur. Men moest snel zijn. Het was in ieder geval, ook volgens de auteur zelf, hoe dan ook ‘te laat’, al heeft Marga Minco de prijs nog later gekregen (een andere omissie).
Aan ‘t Harts literaire waarde wordt vaak getwijfeld: hij wordt geen groot stilist gevonden, zijn romans zijn onvoldoende gelaagd. Toch gaan zijn romans en verhalen over literaire thema’s zoals eenzaamheid, angst en verlangen, en staan ze vol motieven en symbolen. Iedereen die klassiekers als Een vlucht regenwulpen of De kroongetuige op zijn middelbareschoollijst had staan, kan daar over meepraten. Het lijkt wel alsof ’t Hart té goed kon vertellen. Het kunnen verzinnen van een sterk plot, waardoor hij met Het woeden der gehele wereld de Gouden Strop won, was verdacht.
Persoonlijk en ongekunsteld
Ook nu weer wordt vooral zijn vertelkracht geroemd, naast het kunnen verzinnen van levendige dialogen, wat overigens ontzettend moeilijk is. Alles wat over het schrijverschap van Maarten ’t Hart gezegd wordt, is waar en dat maakt hem juist tot een bijzondere schrijver. Zijn werk ademt zijn persoonlijkheid, er is niets gekunstelds aan. Het roept sterke gevoelens op. Controversiële schrijvers zijn vaak het meest interessant, denk aan Hermans of Reve. Waar het om gaat is dat boeken je prikkelen en natuurlijk ook dat je er wat van jezelf in herkent.
Op de middelbare school sprak Maarten ’t Hart mij meteen aan. Niemand die beter kon schrijven over verliefdheid en het verlangen en de pijn eromheen. Naast Vestdijk dan. Zijn hoofdpersonen waren onbegrepen eenlingen. Ik kon me erin herkennen. Afkomstig uit een atheïstisch milieu zei de strijd tegen het geloof mij weer niets, maar ik begreep de afkeer van al die intolerantie en bekrompenheid. Met stijl hield ik mij toen nog niet bezig. Dat ’t Hart geen schrijver is van dromerige, gebeeldhouwde zinnen, vond ik niet erg.
De liefde voor zijn romans raakte op een gegeven moment bekoeld. Ik vond dat ’t Hart zich te veel herhaalde en raakte een beetje uitgekeken op de zwartekousenkerk en Maassluis en een hoofdpersoon die Maarten heet. Een uitzondering vormde de historische roman Het Psalmenoproer, die ’t Hart ook zelf als een van zijn beste romans beschouwt. Een monument van verbeelding.
Polemisch en geestig
Wat ik nog steeds graag lees, is zijn beschouwend werk. De autobiografische geschriften Het roer kan nog zesmaal om of Een deerne in lokkend postuur zijn hoogtepunten uit zijn werk. Ik hou van zijn polemische kant. Hoe hij gehakt maakte van alle flauwekul in de Bijbel. Of zijn kritiek op het feminisme, mogelijk nog gedurfder. Hij deed dat altijd op een geestige manier. ’t Hart relativeerde wat te zwaar was geworden, maakte het leven luchtiger.
Inspirerend zijn ook de bevlogen en ongezouten boekkritieken voor boekhandel De Kler op YouTube. Maarten ’t Hart is tevens een groot lezer. Zonder hem had ik Dokter Glas van Hjalmar Söderberg bijvoorbeeld nooit ontdekt.
Echte schrijver
Wat hem tot een echte schrijver maakt, is dat hij zich van niemand iets aantrok, ook niet van het literaire wereldje. Terwijl het ‘academisme’ van De Revisor in zwang was, schreef hij in de realistische traditie van Dickens en Tolstoi. Zijn voorbeelden waren onhippe schrijvers als Fontane en Trollope. Allemaal grote vertellers die uitmuntende dialogen schreven. En hij creëerde rond zijn obsessies een geheel eigen oeuvre.
Desgevraagd vindt ’t Hart de huidige literatuur maar saai, wat ik – een enkele uitzondering daargelaten – met hem eens ben. Misschien komt het doordat de schrijvers van nu zich te veel aangepast hebben aan de mores van de tijd, al dan niet opgedrongen door uitgevers en schrijversvakscholen. Terwijl de literatuur het domein is van vrije, individuele geesten.
Zoals Maarten ’t Hart.