De jazzdichter

Gisteren werd Remco Campert 91. Een geliefd dichter en schrijver vanwege zijn lichte melancholie, oog voor detail en verstaanbaarheid. Om de laatste reden wordt hij meestal geen groot dichter gevonden. Niet zo goed als mede-Vijftigers Lucebert of Kouwenaar. Dichters bij wie je altijd even moet puzzelen. Het valt echter niet mee om een goed, verstaanbaar gedicht te schrijven: origineel én universeel. Probeer het maar. Het wordt al gauw plat en sentimenteel. Alleen de beste dichters kunnen schrijven met een bedrieglijke eenvoud.

Campert is ook een ‘jazzdichter’ met klassieke verzen over giganten als Charlie Parker (‘Je blies in je handen en er was muziek.’), Chet Baker (‘Zijn stem is een zachte regen/als de kleine voeten van het vreemde meisje/op het mollige tapijt’) en Eric Dolphy (‘Het staat vast/dat alle mensen sterven/maar van alle mensen het eerst/de jazzmusici’). Hij maakte de opkomst van de bebop mee en bleef er zijn hele leven aan trouw. Even droomde hij ervan trompettist te worden, maar hij bleek er geen aanleg voor te hebben (‘Ik blies wel, maar het leek nergens naar’). Mirjam van Hengel beschrijft Camperts liefde voor de jazz uitvoerig in haar mooie portret van Campert, Een knipperend ogenbik (2018).

Lees verder “De jazzdichter”

Kollaard deel II

Eerder op dit blog (14 juli) schreef ik over mijn nieuwsgierigheid naar de winnaar van de Libris Literatuurprijs 2020, Sander Kollaard. Hoe het boek me weliswaar vermaakte, maar ook licht teleurstelde. Vervolgens zag ik de aankondiging dat Kollaard bij de plaatselijke boekhandel zou komen signeren. Ik twijfelde of ik zou gaan. Ik vond zijn boek immers niet echt goed. Aan de andere kant vind ik het altijd interessant een (literaire) schrijver te ontmoeten en even te kunnen spreken. Maar zou er voor deze winnaar niet een lange rij staan tot ver in de winkelstraat (en niet alleen door de anderhalve meter)? Daar had ik geen zin in. Bovendien zou het dan wel een heel korte woordenwisseling worden. Ik besloot gewoon even langs te fietsen. Uit het leven van een hond in mijn fietstas. Mocht er een rij staan, dan kon ik gewoon doorfietsen.

Boekhandel Den Boer zag er verlaten uit. Binnen bleken er toch bezoekers, maar die stonden niet in de rij voor Sander Kollaard. Helemaal achterin de boekwinkel aan de leestafel zat de schrijver duimen te draaien, alleen in het gezelschap van iemand van de uitgeverij. Ik zou uitgebreid de tijd hebben met de ironicus kennis te maken. Het zei misschien iets over onze maatschappij. Dat schrijvers, literatuur en een literaire prijs niet tot de verbeelding spreken. Het kon ook zijn dat de vele (oudere) bewonderaars bang waren corona op te lopen.

Lees verder “Kollaard deel II”

Hou op met dat ‘coronalezen’!

In een recensie van de opnieuw vertaalde roman Het meesterwerk van Emile Zola werd er opnieuw een verband gelegd tussen lezen en de conoracrisis. Ger Leppers besloot zijn bespreking in Zomertijd van Trouw van 18 juli jl. als volgt: ‘Alles welbeschouwd schreef Zola de ideale roman voor tijdens een coronacrisis.’ Een in meer dan één opzicht merkwaardige conclusie.

Allereerst schreef Zola Het meesterwerk halverwege de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Verder gaat de roman niet zoals ‘coronaboeken’ ‘De pest’ en ‘De stad der blinden’ over een besmettelijke ziekte, maar beschrijft zij het wel en wee binnen de Parijse kunstenaarsscene van die tijd. Goed, de hoofdpersoon raakt in een isolement, maar dit blijkt zelfgekozen. Blijkbaar vond Leppers de relatie ook niet zo sterk, omdat hij ‘alles welbeschouwd’ tot zijn conclusie kwam. Vreemd tot slot is dat hij spreekt van een coronacrisis, alsof we er al een paar hebben gehad. Of hij lijkt een voorschot te nemen op nog meer coronacrises, waar hij overigens wel eens gelijk in kan hebben.

Lees verder “Hou op met dat ‘coronalezen’!”

Gedoodverfd

Literaire prijzen kennen vaak gedoodverfde winnaars. Je kunt dit maar beter niet zijn, want jury’s laten zich niets voorschrijven. Zo had Manon Uphoff volgens velen de Libris Literatuurprijs 2020 moeten winnen. Daar kan ik niets over zeggen, omdat ik dat boek niet heb gelezen. Van de genomineerden las ik alleen ‘Zwarte schuur’ van Oek de Jong. Een uitstekend boek overigens. De winnaar Sander Kollaard zei mij niets. Ik had eerlijk gezegd nog nooit van hem gehoord.

De titel ‘Uit het leven van een hond’ vond ik nogal pretentieus en bovendien weinig origineel (het riep associaties op met ‘De geschiedenis van een hond’ van John Fante of de televisieserie ‘Dagboek van een herdershond’). Het onderwerp sprak niet tot mijn verbeelding. Het leek me kortom een nogal nietszeggend boek. Ik stoorde me aan het aanstellerige en oppervlakkige juryproza (‘Een boek met een positief mensbeeld, dat ons schokken van herkenning heeft bezorgd, lessen in levenskunst en oprecht leesplezier.’)

Lees verder “Gedoodverfd”

De dagelijkse ronde

Thomas Rosenboom is een van mijn persoonlijke favorieten. Helaas moest ik lezen dat hij met pensioen is. Ik mocht dus blij zijn dat Van Oorschot hem nog tot 74 nieuwe bladzijden heeft weten te bewegen. Het is een boekje in een serie wandelboeken van Van Oorschot  (‘Terloops’ gedoopt). Het is wel een heel minuscuul boekje geworden, kleiner nog dan het doorsnee cadeauboek. Maar het moest natuurlijk een formaat zijn dat handig in de jaszak past.

Rosenboom maakt al 24 jaar dagelijks dezelfde wandeling, wat opmerkelijk is, aangezien de stad zoveel meer te bieden heeft. Die routine moest dus een andere reden hebben, waar ik alleen maar een vermoeden van had, en die ik hoopte in dit boekje aan te treffen. Lang geleden ben ik hem eens in het centrum tegengekomen, ter hoogte van de Utrechtsestraat. Dat moet tijdens een van die wandelingen geweest zijn. Ik herinner me een wat verwilderde blik en wapperende jaspanden.

Lees verder “De dagelijkse ronde”

Het nut van subsidie

De cultuur is een van de sectoren die het meest te lijden hebben onder de ontstane crisis. Muziek, film en toneel vallen moeilijk op anderhalve meter afstand van elkaar te genieten.

Terwijl de luchtvaartindustrie meteen in aanmerking kwam voor compensatie moest Minister van Engelshoven van cultuur enorm haar best doen om geld los te krijgen en de 300 miljoen is bij lange na niet genoeg. Cultuur is kennelijk geen vitale sector, meer een luxe. Alleen als cultuur een toeristisch doel dient heeft ze waarde, omdat er dan geld aan kan worden verdiend. Het is niets nieuws: cultuur is in de BV Nederland al jaren de sluitpost van de begroting.

Het liberale model is onder de kabinetten Rutte nog dominanter geworden: alleen als je winst maakt, heb je bestaansrecht. Culturele organisaties die hun financiële bestaansrecht niet konden bewijzen werden wegbezuinigd, in plaats van gesteund. Koren, musea, theatergezelschapen moesten ook nog eens aantonen ‘maatschappelijk relevant’  (‘vernieuwend’, ‘inclusief’) te zijn om subsidiegeld te krijgen. Een koor dat uitsluitend renaissancemuziek uitvoerde, een theatergezelschap dat klassiek toneel bracht, of een klein, specialistisch museum vielen buiten de boot. Terwijl die juist subsidie nodig hebben om te kunnen bestaan. Het populistische anti-elitaire discours hielp ze ook niet.

Lees verder “Het nut van subsidie”