Geen auteur die de afgelopen tijd zo de lucht in is gestoken als Anjet Daanje. NRC-criticus Thomas de Veen had Het lied van ooievaar en dromedaris wel zes van die ordinaire ‘ballen’ willen toekennen en vond het boek ‘wijzer’ (Huh?) dan De ontdekking van de hemel. Kees ’t Hart van De Groene meende dat het boek met kop en schouders boven de rest uitstak en dat Daanje zich kon meten met klassieke schrijvers als Nabokov en Flaubert. Volgens Volkskrant-recensente Wilma de Rek was Daanjes boek ‘zo geweldig goed dat het alle schrijvers in de omgeving ervan laat verbleken tot kleine krabbelaars’. Na al die superlatieven keek niemand ervan op dat Daanje zowel de Boekenbon Literatuurprijs als de Libris Literatuurprijs won. Om deze literaire reuzin kon geen jury heen. Gelukkig bleef de schrijfster haar bescheiden zelf.
Ondanks alle loftuitingen en prijzen heb ik weinig zin om het boek te lezen, behalve dan om te toetsen of deze terecht zijn. Maar daar ga ik geen zevenendertig euro aan uitgeven (waarom is er nog geen goedkope editie?). De fragmenten die ik her en der las getuigden niet bepaald van stilistische brille, zoiets zie je snel. Een complexe structuur (elf novellen en evenveel perspectieven) levert niet meteen een beter boek op. En wordt dit boek misschien gehypet omdat het door een vrouw geschreven is en over vrouwen gaat? Er valt tenslotte nog een hoop in te halen.
Ik besloot twee van de bij voorbaat kansloze Libris-genomineerden te lezen die mij op voorhand wél aanspraken.